In het artikel over elektriciteit heb je kunnen lezen waar elektriciteit precies uit bestaat, namelijk uit bewegende elektronen. Om met elektriciteit te rekenen, heb je echter nog wat meer kennis nodig. In dit artikel vind je een uitleg van de drie termen stroomsterkte, spanning en weerstand.
Stroomsterkte
Allereerst de stroomsterkte. Zoals de naam al zegt, geeft deze aan hoe 'sterk' de stroom is, oftewel hoeveel lading (dus hoeveel elektronen) er eigenlijk elke seconde door een draad heen bewegen.
Elektrische lading wordt gemeten in Coulumb (afkorting C), stroomsterkte wordt gemeten in Ampère (afkorting A). Als de stroomsterkte in een draad 1 Ampère is, betekent het dat er 1 Coulomb per seconde door deze draad stroomt.
Spanning
Elektrische spanning wordt gemeten in Volts (afgekort V). Daarom spreekt men ook wel eens van voltage. De spanning geeft aan hoeveel energie het voor de elektronen kost om van een bepaald punt in een stroomkring naar een ander bepaald punt te bewegen (bijvoorbeeld door de gloeidraad van een lamp heen).
Om even een indruk te geven van hoeveel een volt is: een kleine batterij haalt ongeveer 1 volt, het stopcontact levert 230 volt, een (Nederlandse) elektrische trein rijdt op 1.500 volt en op de hoogspanningsleidingen die de elektriciteit van de energiecentrale naar je huis transporteren staat wel 50.000 volt. Bedenk dat zelfs de spanning van een stopcontact al dodelijk kan zijn, maar dat dat ook afhangt van de stroomsterkte.
Figuur 1: Links de bovenleiding van een spoorlijn, rechts een hoogspanningsmast.
Weerstand
In elk materiaal kost het voor elektronen een bepaalde hoeveelheid energie om er doorheen te bewegen. Elk materiaal heeft namelijk zijn eigen weerstand. Die weerstand wordt gemeten in Ohms (dat wordt aangegeven met de griekse letter Ω). Hoe lager de weerstand van een materiaal, des te beter geleidt het materiaal. De meeste metalen hebben een lage weerstand. Andere materialen, zoals hout en plastic, hebben een weerstand die zo hoog is dat er geen elektronen doorheen kunnen lopen.
Wet van Ohm
Het is logisch dat stroom, spanning en weerstand in nauw verband met elkaar staan. Hoe hoger de weerstand van een voorwerp; laten we zeggen een stroomdraad, des te meer energie kost het voor de elektronen om er doorheen te bewegen, en dus wordt de spanning die over de draad staat vanzelf hoger. Datzelfde geldt voor de stroomsterkte: hoe meer elektronen er tegelijk door de draad heen willen bewegen, des te moeilijker wordt het voor elk elektron om er langs te komen, dus wordt de spanning ook hoger. Om het verband tussen deze drie grootheden te beschrijven, is er de volgende formule:
Figuur 2: De wet van Ohm in formulevorm.
Deze formule heet de ‘wet van Ohm’. Hierin staat de letter U voor de spanning (afgeleid van het Latijnse woord ‘Urgere’), de I staat voor de stroomsterkte (afgeleid van ‘Intensiteit’, wat zoveel als sterkte betekent) en de R staat voor de weerstand (van het Engelse woord Resistance).
Zodra je nu dus twee van deze drie waarden weet, kun je de derde makkelijk berekenen.
Opstopping
Om het concept van de wet van Ohm wat duidelijker te maken, vergelijk de elektrische stroom even met een opstopping bij een deur (dat komt in veel scholen regelmatig voor). De grootte van de deur is hier de 'weerstand', de hoeveelheid mensen die door de deur heen moeten de 'stroomsterkte' en de moeite die het voor ieder persoon kost om zich door de deur heen te wurmen voor de 'spanning'. Het is niet moeilijk om te bedenken dat het een stuk meer moeite kost om door de deur te komen naarmate de deur kleiner is of er meer mensen doorheen willen...
Figuur 3: Een andere manier om weerstand te illustreren is de snelweg. Hoe meer auto's er rijden, des te groter is de 'stroomsterkte'. Hoe minder banen de snelweg vervolgens heeft, des te meer 'weerstand' is er, en die 'weerstand' van een snelweg zorgt voor files. Voor elke automobilist wordt het zo moeilijker om thuis te komen: de 'spanning' stijgt mee.