DNA is een bijzondere stof. DNA regelt van alles in een cel, DNA bepaalt allerlei erfelijke eigenschappen en DNA wordt van ouder op kind doorgegeven. Hoe doet DNA dat allemaal? Om daar achter te komen moeten we eerst weten hoe DNA eruit ziet.
Wenteltrap
DNA heeft de vorm van een heel dun draadje. Dat draadje DNA bestaat weer uit twee ‘strengen’ die als een soort wenteltrap in elkaar gedraaid zitten. De draadjes zitten aan elkaar vast door dwarsliggers: de ‘treden’ van de wenteltrap.
Die treden zijn belangrijk. Die bevatten namelijk een soort code. Iedere trede bestaat uit twee bouwstenen. Er zijn treden die bestaan uit een A en een T, en er zijn treden die bestaan uit een C en een G. Die letters – A, C, G en T – zijn eigenlijk afkortingen voor vier verschillende chemische stoffen. In sommige plaatjes worden voor die verschillende stoffen verschillende kleuren gebruikt. Die kleuren heeft DNA in het echt natuurlijk niet.
De code
Een DNA-molecuul: twee in elkaar gedraaide strengen met treden ertussen. Bron: Caspar Geraedts
Zit er eigenlijk regelmaat in de volgorde van de treden? Komt een blauwgroene tree bijvoorbeeld altijd na een roodwitte tree? Het lijkt er niet op. Het is net alsof de treden volkomen willekeurig in de trap zijn getimmerd. Maar nu komt het ongelofelijke: de volgorde van de traptreden van het DNA bepaalt dat iemand bruine ogen heeft. En een wipneus. En aanleg voor voetbal. En allerlei andere eigenschappen die je (gedeeltelijk) van je vader en je moeder hebt geërfd. Kortom:
Alle erfelijke eigenschappen van een organisme liggen vast in de volgorde van de DNA-traptreden.
DNA bevat dus informatie in de vorm van een code. In die code zitten berichten voor de cellen verstopt. Omdat er heel veel informatie nodig is om een mens te laten functioneren, heeft het DNA dan ook heel veel traptreden (in iedere kern ongeveer 3.000.000.000).