Gebouwen houden de wind tegen. De wind wordt daardoor gedwongen een andere uitweg te zoeken: opzij, maar ook naar beneden. De wind rondom het gebouw neemt dus toe. Hoe hoger het gebouw, hoe sterker het effect. Het waait hoog in de lucht namelijk altijd harder dan vlak bij de grond.
Op de fiets moet je bij een kantoorkolos stevig je stuur vasthouden. Vooral als er rondom de hoogbouw pleinen of grasvelden zijn waar de wind vrij spel heeft, kun je er flink last van hebben. De domtoren in Utrecht is zo'n gebouw waar je soms onaangenaam verrast kunt worden.
Als er meer gebouwen bij elkaar staan, wordt alle lucht door de smalle openingen tussen de gebouwen geperst. De windsnelheid neemt nog meer toe.
Bomen zitten anders in elkaar. De wind kan tussen de takken en bladeren door waaien. De wind heeft dus veel minder de neiging om af te buigen naar opzij en naar beneden. Een boom met al z'n blaadjes heeft ook veel oppervlak. Daardoor is er veel wrijving. De luchtstroom wordt afgeremd in plaats van opzij geduwd. In de windschaduw van een rijtje bomen of struiken is het dan ook prima fietsen.
Voorafgaand aan de bouw van hoge torens wordt tegenwoordig meestal windonderzoek gedaan. Dat kan met computermodellen of met maquettes in een windtunnel. Zo is van tevoren duidelijk of fietsers en voetgangers het gebouw veilig kunnen passeren.