Btn mobile menu gray

Sneeuwvreter

Sneeuwvreter 2

Zo'n wind heet een föhn. Dat is een warme, droge wind die langs de berghellingen naar beneden waait. Een föhn levert aangename temperaturen, blauwe luchten en eindeloze vergezichten op. Maar de föhn is een nachtmerrie voor wintersporters. De föhn is zo'n sterke wind dat liften gesloten blijven. De föhn is warm zodat in de dalen de sneeuw in hoog tempo smelt. De föhn wordt niet voor niets 'Schneefresser' (sneeuwvreter) genoemd.

Het heeft lang geduurd voordat dit verschijnsel echt goed begrepen werd. De uitleg die je in de schoolboekjes vindt, is grotendeels achterhaald. Het verhaal was dat de lucht aan de ene kant van de berg langs de helling omhoog stroomt en aan de andere kant weer naar beneden. Doordat de luchtdruk daalt als de lucht grotere hoogte bereikt, koelt hij af. Elke honderd meter is het een graad Celsius kouder. Wie weleens in de bergen wandelt, kan erover meepraten. Het is letterlijk 'koud daarboven'. De warme föhn zou ontstaan doordat vochtige lucht op weg omhoog aan de voorkant van de berg zo ver afkoelt dat de waterdamp gaat condenseren. Er ontstaan wolken en het begint te regenen of te sneeuwen. Die condensatie heeft als bijeffect dat er warmte vrijkomt. Vanaf dat moment koelt de lucht daarom bij het stijgen minder snel af. Op het hoogste punt waait de wind over de kam en daalt de lucht weer. Op weg naar beneden gebeurt het omgekeerde. De lucht warmt elke honderd hoogtemeters een graad op. Er is geen condensatie en geen neerslag. De opwarming bij het dalen gaat dus sneller dan de afkoeling bij het laatste stukje stijgen. Eenmaal in het dal aangekomen kan de lucht dus een paar graden warmer zijn dan in het dal waar de lucht vandaan kwam.

Sneeuwvreter 1

Het lijkt aannemelijk en het is een mooi voorbeeld in schoolboekjes om het begrip condensatiewarmte uit te leggen. Maar het blijkt niet te kloppen. De schoolboekjesuitleg verklaart niet waarom een föhn kan optreden zonder dat het aan de andere kant van de berg regent of sneeuwt. Ook verklaart deze uitleg niet dat het vaak aan de loefzijde van de berg nauwelijks waait, terwijl aan de lijzijde, dus achter de berg, een heuse föhnstorm woedt.

Föhns blijken op te treden als de dalen gevuld zijn met koude lucht. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat de laagstaande zon moeilijk doordringt in diepe dalen. De hogere luchtlagen zijn dan relatief warm, veel warmer dan je zou verwachten op grond van de regel: een graad per honderd meter.

Sneeuwvreter 2

Omdat koudere lucht zwaarder is, heeft de wind moeite om de lucht op te stuwen naar boven. De koude lucht blijft daarom beneden hangen. In plaats daarvan stuwt de wind vooral de relatief warme lucht uit de hogere lagen over de kam en door de passen naar de andere kant van de berg. Doordat de lucht door vrij kleine openingen wordt geperst, ontstaan er plaatselijk hoge windsnelheden. Die hoge snelheden hebben een aanzuigende werking op de omringende lucht en er ontstaat een heuse storm. De lucht stroomt vervolgens langs de hellingen naar beneden en warmt op met een graad per honderd meter. Lekker, maar niet zo best voor de sneeuw.

Sommige dalen zijn berucht om hun föhns. De ligging van het dal in combinatie met het weerpatroon zorgen voor regelmatig terugkerende sterke föhns. In de Alpen zijn het vaak de noord-zuid gelegen dalen aan de noordzijde van de hoofdkam.

Tip: Dit artikel komt uit het boek 'Het geheim van de frisbee, 159 vragen over intrigerende plekken, eigenaardige gewoonten en technische toevalligheden', geschreven door Bram Vermeer en Gerald Maurice. Uitgeverij Oostenwind, 2019.